|
|
|
Aarde,
mijn hart is als het ei van een postduif,
één thuis,
jou.
Uit De herfst van Zorro |
Columns
Al Galidi schrijft om niet gek te worden.
'Als ik zwijg, verlies ik een lezer. Als ik schrijf, verlies ik er
tien,' zegt hij. In een geheel eigen stijl stelt Al Galidi
indringende vragen over de wijze waarop wij met elkaar omgaan. Hij
verrast voortdurend met zijn keuze van onderwerpen.
De verhalen zijn veelzijdig. Alledaagse observaties van iemand die
ietwat verbaasd Nederland bekijkt worden afgewisseld met columns die
meer een statement maken. Steeds worden ze gekenmerkt door een
verrassende invalshoek. Humor voert de boventoon, maar harde woorden
worden niet gemeden.
KOMKOMMER ALS ALIBI
Wie in het Frans zegt dat een vrouw van een ander mooi is, zal in Nederland zeggen dat zij mooi is, als zij de haan van een ander is.
Bij sommige volkeren is de man de haan buiten het huis, maar de vrouw binnen. Bij andere volkeren zijn man en vrouw buiten twee kippen, maar binnen is de vrouw de haan. Bij weer andere volkeren zijn de vrouw en de man buiten een vrouw en een man, maar is de vrouw de haan in huis. Overal op de wereld, in elk land is de vrouw de haan in huis. In alle landen die ik heb bezocht, leerde ik de man en de vrouw binnen een dag, een week of een maand kennen, maar hier is het moeilijk om er achter te komen wie de haan is en wie de kip. Soms is het zelfs moeilijker te zien dan bij echte kippen. Pas na jaren kwam ik er achter wie de haan was in Nederland, toen een hele goede vriend mij een baantje gaf in de tuin.
In alle tuinen waar ik werkte was er een Nederlandse vrouw, die ons vertelde wat er gedaan moest worden. De Nederlandse man maakte koffie en soms, heel soms een broodje kaas. In de eerste tuin vroeg ik een Nederlandse man waar ik een boompje moest planten. Verbaasd keek hij me aan. ‘Dat weet ik niet’, zei hij. Ik vroeg hem waar hij dat plantje wilde hebben. Hij krabde op zijn hoofd, alsof hij bezig was met een diep filosofisch probleem. ‘Dat weet ik niet.’ ‘Moet ik ‘m hier planten?’ ‘Dat weet ik niet.’ Ik noemde hem meneer Weet-ik-niet. In een andere tuin zat de man de hele dag boven, als een vogeltje in zijn nest, behalve als de vrouw koffie wilde drinken. Dan schreeuwde ze. ‘Jaaaaan!’ ‘Ik kom’, antwoordde hij altijd en dan hoorden wij zijn voeten van de trap rennen. Als de hond een rondje om moest. ‘Jaaaaan!’ ‘Ik kom!’ Als het tijd was voor de lunch. ‘Jaaaaan!’ ‘Ik kom!’ Elk uur werd de man geroepen. ‘Jaaaaan!’ En elke keer antwoordde de man hetzelfde en dan klonken de voeten weer op de trap. De laatste dag moesten wij uitbetaald krijgen. ‘Jaaaaan!’ ‘Ik kom!’ Die man noemde ik meneer Ik-kom. Ergens anders vroeg de vrouw, als wij klaar waren met wat zij ons had opgedragen, altijd aan haar man wat hij ervan vond. ‘Prachtig’, was dan zijn antwoord. Meneer Prachtig was vrolijker dan meneer Weet-ik-niet en meneer Ik-kom, omdat zijn vrouw thee voor ons maakte en hij alleen maar voor het kind, de hond en de keuken hoefde te zorgen.
In Almelo werkten we bij een groot huis met twee tuinen, één voor en één achter. ‘Hier wil ik bloemen’, zei de vrouw. ‘En daar wil ik gras en de schommel moet weg.’ Als we van de voor- naar de achtertuin wilden, moesten we door de keuken, waar de man met een schort om komkommers stond te snijden. Een hele week hebben we in die tuin gewerkt en de hele week deed die man tussen vier en vijf uur niets anders dan komkommers snijden. Als wij door de keuken hadden gelopen, maakte hij achter ons de vloer weer schoon. Hij zei niets en maakte de komkommers zo klein als korreltjes rijst. Zo zal zijn vrouw dat wel lekker hebben gevonden. Elke dag betaalt hij een uur van zijn leven om komkommers te snijden. Dat is dus dertig uur per maand en driehonderdzestig uur per jaar. Misschien heeft hij dat zelfs in zijn agenda gezet; tussen vier en vijf komkommer snijden. Als de komkommer van de wereld zou verdwijnen, zou zijn leven tussen vier en vijf leeg zijn. En als de vrouw die zielige man naar het bejaardenhuis stuurt, wat zal hij dan zeggen over dat uur? Dat hij dan altijd bezig was komkommer te snijden? En als hij sterft en de engelen vragen hem wat hij altijd tussen vier en vijf uur heeft gedaan? Zegt hij dan dat hij met de komkommer bezig was? En als er in het buurthuis tussen vier en vijf een moord gepleegd wordt en ze vragen hem waar hij dat uur was? Dan is de komkommer zijn alibi.
In Nederland is er iets heel bijzonders aan de hand. De Nederlandse vrouw is de haan in èn buiten het huis. Als de mensen opeens, door een wonder, in kippen veranderen, wordt de Nederlandse vrouw de haan en de Nederlandse man het lieve, schattige, warme kippetje dat eieren legt en uitbroedt. Daarom kunnen we zeggen dat de Nederlandse man de allerliefste van de hele aarde is. Hij is de enige man, die zijn kam opgeeft om die aan de vrouw te overhandigen en haar te kronen tot eeuwige haan. Hij vraagt niets, alleen een klein beetje honing (met honing bedoel ik kusjes, knuffeltjes en heel soms sex op zaterdagavond, als de haan daar tenminste tijd voor heeft.)
Ik geloof dat de Nederlandse man meer moeite heeft met de Nederlandse vrouw dan de Arabische vrouw met de Arabische man. De Arabische vrouw loopt één meter achter de man met slechts een hoofddoekje. Maar tien meter achter de Nederlandse vrouw met de autosleutel in haar hand loopt de Nederlandse man hijgend met enorme tassen vol boodschappen. ‘Kun je niet een beetje sneller?’, roept ze. God, zegene de Nederlandse man. Als Adam en Eva als Nederlanders waren geschapen, zou de slang naar Adam zijn gegaan om hem de appel aan te bieden. Een Nederlandse vrouw zou nooit in de list van de slang zijn getrapt.
De Nederlandse vrouw is de mooiste vrouw op aarde. Zij is slim en warm, als zij een vrouw en een haan is. Als kip zul je haar nooit zien. Vertrouw haar. Hou van haar. Maar vraag haar eerst of zij komkommer eet na vier en vijf.
|
|